Vertaling | Gedichten 1908-1911 door Rupert Brooke

Sonnet

Oh, de doden zullen me vinden, lang voordat ik moe word
_ Om naar je te kijken; en me plotseling
In de schaduw en eenzaamheid en slijk
_ Van het laatste land! Daar, geduldig wachtend,

Op een dag, denk ik, denk ik dat er een frisse wind waait,
_ Zie een langzaam licht door de Stygische vloed
En luister naar de dood die om me heen beweegt, onbewust,
_ En beeft. En ik zou moeten weten dat je sterft,

En naar je kijken met een wenkbrauw lachende droom
_ Gaat, licht als altijd, door de lichtloze gastheer,
Rustig overwegen, vertrekken en gooien, en gloeien –
_ Meest individuele en verontrustende geest! –

En draai, en gooi je heerlijke bruine hoofd
Amusant, tussen de oude Dood.

APRIL 1909

Sonnet

Ik zou zeggen dat ik magnifiek van je hield; het is niet waar.
_ Welke lange snelle getijden een door land ingesloten zee beroerden.
Op goden of dwazen is de val zeer riskant – op jou -.
_ Liefde klimt van de aarde naar extases ontrafelen.
Maar – er zijn zwervers in de middelste mist,
_ Die schreeuwen naar schaduwen, grijpen, en kunnen niet zeggen
Als ze al liefhebben, of, minnaar, aan wie:
_ De madam van een oud lied, een dwaas in een vermomming
Of geesten, of hun eigen gezichten in het donker;
_ Voor liefde van de liefde, of eenzaamheid van het hart.
Van plezier behoort noch aan hen, noch aan een paar. Zij twijfelen, en zuchten,
_ En hielden niet van alles. Van deze ben ik.

JANUARI 1910

Succes

Ik denk dat als je van me gehouden zou hebben wanneer ik dat wilde;
_ Als ik op een dag omhoog had gekeken, en je ogen had gezien,
En vond dat mijn zieke gebed godslasterlijk werd ingewilligd,
_ En uw bruine gezicht, het is meewarig en wijs,
Plotseling blozend; goddelijkheid in nieuwe angst
_ Zo ondraaglijk worstelend, en zo beschaamd;
Allerheiligst en ver, als gij nabij gekomen waart,
_ Als de aarde had gezien van de wilde limbo meest majestueuze.
Geschokt, en gevangen, en rillend, voor mijn aanraking –
_ Ik zou zelf je keel hebben doorgesneden, of het zou je hebben bevuild.
Maar deze vreemde goden, die zoveel hebben gegeven,
_ Om jou gezien en gekend te hebben, dit konden ze niet doen.
Een laatste schande bleef mij bespaard, een zwarte wereld is onuitgesproken;
En ik ben alleen; en jij bent niet ontwaakt.

JANUARI 1910

Stof

Wanneer het witte licht in ons verdwenen is.
_ En zo verliezen we het plezier van de wereld
Om te verstijven in duisternis, alleen gelaten
_ Straler in onze verdeelde nacht;

Wanneer uw lichte haar nog steeds in de dood is,
_ En door corrupte lippen stuwt
Vast de werkman van mijn adem –
_ Toen we stof waren, toen we stof waren! –

Pad van de dood, nog geen ongewenste,
_ Nog steeds gevoelig, nog steeds onbevredigd,
We zullen de lucht berijden, en schitteren, en fladderen,
_ Rond de plaatsen waar we stierven.

En dansen als stof voor de zon,
_ En het licht van de voet, en open,
Haasten van weg naar weg, en rennen
_ Rond de banen van de wind.

En meer en meer, op aarde of in de lucht
_ Zal gaan met alle snelheid en zal schitteren, zal slachten laatste dagen,
En als een geheime pelgrim reist
_ Door de verlangende en onzichtbare weg,

Pad om nooit te blijven, geen houding ooit
Gewoon om, voorbij het denken, behalve uit het zicht,
Een strohalm van alle stof ben ik,
Ik moet een atoom ontmoeten dat jij bent.

Dan in een tuin waar de wind zwijgt,
Warm in de nagloeiing van een zonsondergang
Zullen de geliefden in de bloemen vinden
Een rusteloze groei zoet en vreemd

Op vrede; en, verlangend naar het verleden
Zoveel schoonheid in de lucht,
En zulk licht, en zulk zoeken,
En zo’n stralende extase daar,

Ze zullen niet weten of het vuur is, of dauw
Of uit de aarde, of in de hoogte
Zingend, of vlam, of parfum, of tint
Of beide, in licht, in licht.

Buiten de tuin, hoger, hoger…
Maar op dat moment zullen ze leren
De overweldigende extase van ons vuur,
En harten zwak zonder passie zullen branden

En verbleken in die ongelooflijke gloed,
Naar de gesloten duisternis boven;
En ze zullen het weten – arme dwazen, ze zullen het weten! –
Een moment, dat het is om lief te hebben.

DECEMBER 1909 – MAART 1910

Tederheid

Wanneer veranderde liefde in tederheid?
Oh, liefde, onze hongerige lippen, die zo hard op elkaar drukken
dat dromen van een oude god van de tijd
knikkend naar de hemel en fluisterend
zeven miljoen jaar niet genoeg waren
om achteraf te denken, om het te laten lijken
minder dan de adem van spelende kinderen,
een zeldzame godslastering verdient het om uitgesproken te worden
een trieste grap, “Wanneer liefde grond heeft
tot tederheid – tot tederheid!…”
En toch – het beste wat men weet
zal veranderen, en zich aanpassen, en is minder
uiteindelijk dan troost, of iemands eigen
herinnering. En wanneer een liefkozing
aan gewoonte werd onderworpen (ooit een vlam
waar de hele hemel voor zong) schaamte wekt
onuitgesproken, in de starre ogen
zullen we hebben, – “die dag”, wat moeten we doen? Om zo nobel te zijn, de twee te doden
die hun tweede doel bereikten,
schoon te breken en weg te gaan. Volg andere, winderige luchten
Nieuwe lokmiddelen, alleen? Waar zullen we blijven,
Aangezien dit alles is wat we kennen, tevreden
In de ijle schemering van zo’n dag,
Niet herinneren, niet klagen?
Dat moment waarop alles voorbij is, en
Hand nooit terugdeinst, het raakt hand; hand lichtjes aan;
En het bloed kalmeert, voor alles wat je nabij bent;
En het zijn geen gesproken woorden die we horen,
Daar waar de trompetten zongen; toen de hemelen alleen
Vreemder en edeler zijn dan je ogen;
En vlees is vlees; was ooit vlam;
En oneindige hongers springen niet langer
In het toeval van het zagen van je jurk;
En liefde is veranderd van tederheid.

Lijst met vertalingen van gedichten
(Français, English, Español, Italiano, Deutsch, Nederlands, Svenska)