Vertaling | Voor muziek door Léon-Paul Fargue

Aan Francis Jourdain

Dromen

Een klein kind
Rond de knikkers.
Een doffe stem
Van een hoge omgeving…

De ogen als zwaar
Van degenen die van je houden
Reflecteren en passeren
Tussen de bomen…

Bij het grote orgel
Van welk station
Maak de golf groot
Door oude vertrekken…

In een oude droom
Naar de verre landen
Van dappere dingen
Zij breken wijzen.

Arbors

Sappen van gebrandschilderd glas flitsen de stilte
Op de prieeltjes naar groene ogen waar Marie glimlacht…
Onder de groene boog door…

Een arm van schommel prikkelt de stilte
Met een uiteinde van gewaad die kijken en die zingen!
Degenen die het is gesproken veroorzaken door oude zondagen
Ter ere van het verleden.

De gloed van zijn handen weerspiegelen de stilte
Die streep
Op de wortel, aan de buitenkant, fietsers die maken
Een geluid de libelle – die punt et die vouw…

Onder de groene boog die bleek wordt, glimlacht ze…

Mijn hart bonst op de deur
In de duisternis…
Ik hou heel verschrikkelijk van het gezegde…
Het passeert in mijn glas,
Zoals de heldere vleugels,
Zijn gebaren, zijn glimlach…

Orgaan aan het raam

Degene die in staat was om je hart te borduren, aan het raam
Lange tijd, tegen zijn cœur, zul je niet meer zien…

… Een kind speelt en huilt
In de hoek warm en blond
Waar de zon beschreef
De dingen die ze bestaan…

Het orgel toont zijn klacht waar dans een hart brandt
Zoals op sproeiers van water schieten
Gericht veel eieren…

Deze wals moet de aartshertog Rodolphe behagen…
Bril was open in de schaduw hun kruising…

Een remmend gebaar licht op
De knobbel aan ogen sluit,
Een roodheid komt tevoorschijn bij het lopen van de nacht…

Op die Sable d’Olonne of in die Dieulouard
Vond ik het vergeten van haar bleke gezicht…

Op het land

Een naam: Cromac, maakt ons aan het praten
Bij een donkere golf… Oh heengaan van liefde,
Wees minder bedroefd om tranen
Voor andere namen, voor andere dagen

Of je was als een blinde,
Die kijken naar rode schaduw
En spelen met zijn handen gekrast
Op de oude bank van zijn kindertijd…

Als een blinde, als hij nadenkt
En moppert, en dat zijn hart gromt
Tegen de schoonheid van lauw lichaam
Die het gadeslaat, al van tranen…

Cromac. Het huis onder de takken,
Waar het raam met de bloeiende ogen
Zijn lange witte handen beweegt,
Zachtjes, zonder geluid, op zijn hart…

Binnen

Doeken, droge dingen tijdens zonnestralen…
Het oude geweer staart
Naar de muur duidelijk…
Dromen naar grijstinten. Alles is als verleden tijd. Luister…
De hoge schoorsteen
Laat zijn oude klacht en zijn geur uitwissen
En de ruggengraat van de oude zwarte vogel…
Het heeft nog steeds aan de voorkant zijn beelden van wrede ziel
En zijn vazen van loterij aan de eerste naam van goud…
En de klik kluizenaar in de schaduw et de doos
Hogweed zijn hart met een duistere zachtheid…

Gelijk aan de ronde gezichten van toeschouwers
De borden buigen voorover op balkons van oude dressoirs
Waar de lijnen van fruit dat ketting maakt, bloeien
In hun steegje van schaduwkleur van aubergine….
Ik open een lade waar ik lege noten zie,
En de schaduw van mijn handen die over de dingen glijden…
En er zijn kleuren levend, koel…
En er zijn geuren van zekere intimiteiten…
Dit ruikt de doos, en de peper van oude vertrekken,
En het boek van de klas, en de kapel verdwenen…

Een dicht raam duwt wespen
Naar het blauwe dakraam…
Een grote kat passeerde zachtjes zoals het fluistert,
En je tilt een blik op waar de wijze ennui kijkt
Door de zon in de staart tot goudgroene lens…

Zou kalm zijn. Alles is er als de verleden tijd. Luister…

In vakantie

De mooie ronde tak van de weg
Leiden naar de kerk van het dorp,
Waar Camélia aan de handen trekt
Oudheid en kou van het harmonium
Voor de mis van morgen…

Je hoort het zingen
Van hier, waar ik was,
Zoals ik zal vertrekken uit het kastanjebos
Door de weg bedekt waar argynnes plannen
Die het lawaai van de windmolen achtervolgen…

Het maakte zo goed, deze hagelzang,
Als een plezier overlappend naar oud,
Die langzaam aankwam,
Snijd de dunne kreten van vogels,
In de parfums en in de geluiden,
Tot aan de groene hallow vele afschuwelijke insecten die steken
Waar ik mijn stad vergat, waar ik mijn nachten vergat

Meneer de Beaufort die een dromer is
Net als ik, denk ik,
Luister ook naar hem, bij zijn raam,
Hij, morgen, zondag, zal hij op de hoorn spelen
Tot de middag…

Romance

We wisten zeker dat we van je hielden,
Marie… Je weet het,
is het niet? Weet je het nog?

Een avond
(We vertrokken op de avond
Arthème en ik), we gingen zonder lawaai zie je
Op de apsis van de zomerhemel, zoals naar de kerk…

Er was licht en je las…

We hielden de dessins
Met drie potloden, en de vogels met blauwe inkt
Die jij maakte…

Marie, je zong zo goed!
Het was in de tijd
Waar je gelukkig was op de zusterschool,
Waar de Parade allemaal bleke bloemen
Zong in de woestijn van de zondag…,
Bevend
Ik was met jou in het wit…
Het orgel sprak bij schaduw in de kerk…
Op glans tijdens de dag blauw…
Door de wonden fu glas in lood, de roep van de klap
Waar smelt een grote onyx hommel! joeg het vuur
Van kaarsen, naar je grijs waren
Bij het licht en de wijze katten…

Als het bleke uur voorbijgaat

Een dag, in de schemering, gaat voorbij, voor de regen,
Langs de muren van een park waar dromen de mooie bomen…
Het volgt hen lange tijd, de tijd verstrijkt
Die de handen van de nacht sluipen op oude muren…

Maar wat ben je lastig als het bleke uur voorbij gaat
Wie krullen naar zwarte handen van roosters?
Deze middag, de rust na de regen heeft iets
Wat doet denken aan de ballingschap van de nacht?
Het hoort veel geluiden
Van bladeren overal
Als een vuur dat.
Flitsende takken. De stilte
Liefde
Et het passeert van geuren als doordringen
Dat het vergat dat er anderen waren
En zij maakten de geur hetzelfde als het leven…

Meer na, beetje van de gouden Zon
Een blad, et twee, et dan alles!
Dan, de nieuwe vogel die het eerst durft
Na de regen

Zing!
En als een doordringende bloem komt uit de lamp draai uit
Verschijnt in mijn hart het geschenk van een oude droom…

Een loerende straal weer op de rand van de muur,
Glij naar kalme hand et wij leiden naar de schaduw…
Is het de regen? Is het de regen?
In de verte, van geen oud en zwart
Weggaan
Langs de muren van het park of de oude bomen dromen…

Zondagen

Op velden als de zee, de geur schor van kruiden,
Een belwind op de bloemen voor de regen,
Van heldere stemmen van kinderen in het park van regenblauw

Een sombere zon open voor ellende, alles daar
Vogue op de loomheid van deze middag….
Het uur van het zingen. Het moet zoet zijn. Zij die mij liefhebben zijn daar…

Ik hoor de woorden van kinderen, kalm als de middag.
De tafel gezet eenvoudig en gelukkig met de dingen
Zuiver als een stilte van kaarsen hier…

De hemel geeft zijn droevige koorts als een weldaad…
Een grote dag van dorp betovert de ramen…
Mensen houden de lamp het is festival en van bloemen…

Op ver een orgel joue zijn honing snik…
Oh, ik wil voor jou zeggen…

Dageraad

Dat de dageraad nieuwe wind neemt
En die speelt op vier hoeken
Met nostalgie in de steden
Op kruispunten versierde spiegels
Die de oude bezienswaardigheden aantrekken
Subtiel op de bodem van de verre graven….

Die ratten die zonder geluid rijden
Van boom tot boom, uit hun roosters
Bij de beek die de tijd vervaagde
Door jouw grote schaduw.
Wanneer de dingen naar je kijken
Dezelfde snel die naar hen kijken…

Die zelf geopend door verschrikkelijk slecht
De halsaderen van slagers
Waar het bloed druipt dat ligt
En die de hemel stijgt tot gedempte slagen
Waar een opmerker aanlegt en rookt
Van een schaduw van de neus tegen de zon…

Waar de mechanist de oven sluit
Waar de oude as brouwt
En waar een vrouw waakt
Naar ogen de vader et van knecht
Op een deur waar de wind zwelt
Blazen hun roken die zingen
En vers het zwart van trage handen.

Waar de dageraad de ruige wind verwart
In de boom waar de maan kamt
Et die zij droomt het strand
Dekking aan een orybe beneden
Waar van vreemdelingen insecten beven
Gevoelig als de schubben
Op een oude wolk die slaapt.

Het waait — waarvoor je jezelf zingt
Een laag lied, misplaatst
Waar het vragen is aan vrouwen,
Van blues keert terug naar het platteland,
Van belofte en van gedichten,
— En waar je hart van gaat huilen
Van het huilen van oude tranen.

Zang

De fabrikantenset
Voor ons gebruik, de objecten
Meestal — De voorwerpen houden…

Het geluid van kristal roept
Dezelfde tot een ondiepe slaap
Niet verontrust, niet verontrust
Mensen — van hun welvaart…

Ze doen in de hoeveelheden
Zonder te bewegen de hun schoonheid
En, voor voldoen aan de verkoop,
Onze kleine zus de lamp,
De lamp die onze omhelzingen ziet…

Onze kleine zus de lamp
Om de ronde onze omhelzingen te zien.
Zoals het voorbijgaan sliep zij
Zonder geluid, in de holte van de groene heuvel….

Elke dag was ze gesloten
Op haar rol en verzamelde zich
En was stil zoals stil is
Een bijenkorf, zonder lawaai van de winter…

Maar het is de tijd. Een kleine
Ster esp en pericliet…
Naar de blauwe droefheid van het oversteken
De vlieg zwijgt zijn geluid…

En de lamp maakt zijn licht
Zacht en bleek, kleur van stranden,
Kleur van tarwe, kleur van zand,
Kleur van zand van de woestijn…

In een huis dat het negeert
De avondlichtstraal van gevaar
En wacht op een overloop
Voor een gemarkeerde deur.

1898

Lijst met vertalingen van gedichten
(Français, English, Español, Italiano, Deutsch, Nederlands, Svenska)

Vertaling | Ludions (1886 – 1933) door Léon-Paul Fargue

Air du poète

Bij de naties van Papoea
Ik streelde de Papoea…
De genade waarvan ik hoop dat je
Het is niet om Papoea te zijn.

Het bronzen beeld

De kikker
Van het tonenspel
Verveeld, de avond, onder het prieel…
Ze is in genoeg!
Om het standbeeld te zijn
Dat in stilte een groot woord schreeuwt: Het Woord!

Ze was liever bij de anderen
Die bellen van muziek maakten
Met de zeep van de maan
Met de rand van het gouden washuis
Dat we zien, daar, schitterend tussen de takken…

Het werpt hem de hitte van de dag
Een weide van pistolen
Die het kruist zonder hem te genieten

En gaat rinkelen
In de kasten
Van zijn sokkel genummerd?

En de avond, de insecten liggen
Dans zijn rand…

Al is ze vastgebonden aan de tribune,
Open voor de liefde, open de tang
Naar de maan die zucht, van het draaien van zin,
Van de indigestie thermogene watten…

In de verte zoekt een sliert iets
Dat het verloor in het riet
En wakker worden op de bodem van de gesloten vijver
De zwarte hydrofiel in haar waterburcht…

Mijn droevige jeugd, op zoek naar charmes,
De avond dat ik je zal zien sterrenkijken,
Nodig je uit om te luisteren, op de rand van je tranen,
Schreeuwer van tijd, bedekt en verwijt,
Zoals ik, dichter, in mijn boomgaard…

lied van de rat

Abi Abirounère
Wie die je niet don?
Een blanke mijnwerker
Een voor
Een mooie goulifon
Een oog
Een oog voor zijn goulifon
Een pre
Een mooie goulifon
Een oog

Gesproken.

Tilibeet, mijn ti fifi!

Zang van de kat

Hij is een klein beest
Ti Li klein kind
Tirelan
Het beetje Tinan faon
Het is een ti wit-wit
Een klein biggetje
Het is mijn biggetje
Het is mijn woordspeling
Mijn kleine potasson.

Hij springt op het raam
En rommelt aan de snuit
Want hij ziet op de nok
De vogels uitknippen
Tirelo
De kleine heeft het niet nodig
Het is un ti bloblo
Een kleine Potaçao
Het is mijn biggetje
Het is mijn zwijn
Mijn kleine potas.

Lanterne

Het orgaan van de barbarij et de trekking van de loterij
Slapend in de nacht van auto’s.
Het hoort geen donder meer, gevijld als de Dood,
Batiplantes – tuin van Gnolles.

Lucht van Julienne

De apaches vestigden zich
Op camping vuur van panouilles.
De dolken zwaaiden
Met hun gewicht van contactdoos.

Julienne vond erger
Dat ik het geluk zoek
En in een veld van trips
Controleerde de indicator.

De harige bustehouders
Ondersteunen de schommels
En de navels wormy
Leken op de zeefjes.

Amerikaanse kikker

De Amerikaanse kikker
Kijkt naar mij boven
Hun glazen van fustian.
Hun ogen zijn grogs massus
Beroofd van schoonheid.
Ik denk aan Casadesus
Die geen muziek speelt
Op deze scène van liefde
Waarop het nostalgische parfum
Soort van doos het harnas

Argus van tafel die je bewaakt
De ziel van pad Vanglor
O voorraad die mij bewaakt
Met uw glazen van goud.

Kiezel

Bloem van drie zinnen, fouten, Vespasianus
Et de vrouwen, et deze wormen apaisants
Die het plezier plukken aan zijn oude struik
En die een worm nemen voor een boa.
Genoeg geleden. Dat de liefde is de glamoureuze roos
Die naar de palmboom kijkt. Dat de muur dichtbij is.
Raak me aan. Maar riskeer niet een beetje meer die me aanraken.
Kus me.
_ _ _ _ Oh, zoals hij duisternis in zijn mond maakt…

Madrigal

In mijn hart in jouw aanwezigheid
Bloei van zoute haringen.
Mijn geestelijke gezondheid, het is jouw afwezigheid,
En als je verschijnt, vertrek ik.

Dans

De witlofsalades
Danse in fietstasjurk
Op de blonde en zachte maan
Die opkomen voor het diner.

Een minnend paar isoleert
Gracieus als een olievat
En gaan onder een want
Zie de croquignoles duwen.

De andijvie salades
Morgen dansen ze
In hun begrafenis urn
Op de maangezichten
Die een hapje minnow eten
En op hun frisjes zullen doen
De escalatie van gesprekken
En zonder kwispels…

Hoewel, de aarde gromt
Et in de blonde vrouw
Et in de man die ligt,
De weggaan, lamp van beenderen,
Verbruikt de olie die verdwijnt…

Spleen

Op een oud plein aan de kant van de zee
Van slechte tijd zet zijn zetel
Op een droevige bank bij ogen van tranen
Het is van een blonde
Rood en mooi
Dat ik me verveel
In dit cabaret van niets
Dat is ons leven.

Kiosk

Tevergeefs reist de zee
Op de bodem van de horizon kust je wijze voeten.
Je trekt ze terug
Altijd op tijd.

Jij zwijgt, ik zeg niets,
We denken er niet meer aan, misschien.
Maar de vuurvliegjes van dichtbij
Vuren hun licht van zak
Gieten heel sterk licht
Op jouw kalme ogen hun tranen
Die je ooit moest drinken.
De zee is droog genoeg.

Een blauwe en blonde kwal
Die willen instrueren verdrietig te worden
Kruisen de etappes dicht bij de zee,
Recht en helder als een lift,
En verwijder de schaduw van de lamp naar bloem van water
Want zie je doen alsof op het zand
Met je paraplu, in de regen
De drie gevallen van gelijkheid van driehoeken.

Lijst met vertalingen van gedichten
(Français, English, Español, Italiano, Deutsch, Nederlands, Svenska)

Vertaling | Kruiswegen de W. B. Yeats (1889)

Het lied van de gelukkige herder

Het woud van Arcadië is dood.
En hun oude vreugde is voorbij;
Van oudsher is de dromende wereld verdwenen;
Het ware grijs is nu haar geschilderde speelgoed;
Toch draaide ze nog steeds haar rusteloze hoofd:
Maar o, kinderen van de wereld ziek,
Van al de vele dingen die veranderen
In de geliefde danspas draaiden we,
Op de gebarsten melodie wat Chronos zingt,
Eenzame woorden zijn goed zeker.
Daar die nu koningen in oorlog,
Is het woord spottend? – Bij de Rood,
Waar nu koningen in oorlog?
Een ijdel woord is nu hun glorie,
Bij de stotterende schooljongen zou zeggen,
Bij het lezen van een impliciet verhaal:
De koningen van weleer zijn dood;
De zwervende aarde zelf kan zijn
Slechts een plotseling laaiend woord,
De ruimte veranderde een moment luisterde,
Met verstorende eindeloze mijmering.

Dan geen aanbidding stoffige daden,
Noch zoeken, ook dit is waar,
Hevig hongeren naar waarheid,
Uit angst dat al je harde werk alleen maar geboorte gaf
Nieuwe dromen, nieuwe dromen; er is geen waarheid
Savouring in je eigen hart, Zoek, dan,
Geen leren van sterren,
Die volgen met optisch baldakijn
De wervelende paden van passerende sterren –
Zoek dan, want dit is ook de waarheid,
Geen woord van hen – de gesel van koude sterren
Heeft gespleten en prijst zijn harten in beide,
En dood is al hun menselijke waarheid.
Ga zoeken bij de zoemende zee
Een verwrongen schelp, die de echo beschermt,
En aan zijn kust vertelt jouw verhaal,
En zij zullen je troost zijn,
Je woorden geroerd voor een tijdje,
Waarop zij moeten zingen, verdwijnend in medelijden
En een parelachtige broederschap sterft;
Want woorden alleen zijn goed:
Zing dan ook voor die vaste waarheid.

Ik moet weg: er is een graf
Waar narcissen en lelies wuiven,
En ik wil de ongelukkige faun plezieren,
Begraven onder de slaperige grond,
Met vrolijke liedjes voor de dageraad.
Dagen van zijn huilen met vreugde werden bekroond;
En nog steeds droom ik dat hij over het gazon loopt
Wandelt spookachtig in de dauw.
Overal doorboord door mijn vrolijke gezang,
Mijn liederen van de jeugd dromend van het oude land:
Maar ah! ze droomt nu niets; droom zelf!
Want eerlijk zijn de klaprozen op het voorhoofd:
Droom, droom, want dit is ook de waarheid.

De droevige herder

Er was een man die La Tristesse werd genoemd door zijn vriend,
En hij, van grote kameraad droefheid dromend,
Ging wandelen met zijn trage stappen op het glanzende
En zoemend zand, waar de wind golven verspreidt:
En riep luid de sterren om te kantelen
Van zijn bleke tronen en troost hem, maar zij
Onder elkaar nog steeds lachen en zingen:
En toen riep de man, die door zijn vriend Droefheid werd genoemd,
Riep: “De donkere zee, hoor mijn zielig verhaal!”
De zee kwam en schreeuwde het weer oud,
Rollend in dromen van heuvel naar heuvel.
Hij vluchtte voor de vervolging van zijn glorie.
En, ver weg, stopte de zachte vallei,
Schreeuwde al zijn verhaal naar de glinsterende dauwdruppels.
Maar zij wilden niet horen, zij luisterden,
De dauwdruppels, voor het geluid van zijn eigen druppels.
En toen zocht de man die door zijn vriend Droefheid werd genoemd
Nog een keer het strand afzocht, en een schelp vond.
En dacht: “Ik zal mijn harde verhaal vertellen
Tot mijn eigen woorden, nog steeds rinkelend, moeten sturen
Hun droefheid door het holle, parelachtige hart,
En mijn verhaal moet nog steeds voor mij zingen,
En mijn fluisterende woorden troosten
En daar is het! Mijn passerende last kan vertrekken.”
Toen zong hij zachtjes in de buurt van de parelrand;
Maar de saaie kustlijn van eenzame zeewegen
Veranderde alles wat hij zong in ingewikkeld gekreun
Tussen zijn woedende toren, vergeet hem.

De jas, de boot, de schoenen

“Wat doe je zo eerlijk en duidelijk?”

“Ik maak de mantel van verdriet:
O heerlijk om te zien de aanblik van alle mensen
Moest de jas van Verdriet zijn,
In de aanblik van alle mensen.”

“Wat bouw je met zeilen om te vliegen?”

“Ik bouw een boot voor Droefheid:
Vlot over de zeeën de hele dag en nacht
Zeilt de zwerver Droefheid.
De hele dag en de hele nacht.”

“Wat brei je met de witte wol?”

“Ik was de schoenen van Tristesse aan het breien:
Stil moet het geluid van lichte voetstappen zijn
In de ogen van elke man van Verdriet,
Plotseling en licht.”

De Indiaan over God

Ik liep langs de waterkant over natte bomen,
Mijn geest trilde in het avondlicht, de biezen om mijn knieën,
Mijn geest trilde in slaap en zuchten: en zag het ritme van de snaai
Allemaal druipend op een grashelling, en zag ze ophouden met jagen
Elkaar rond in cirkels, en luisterde toen de oudste man sprak:
“Die de wereld tussen zijn breuk houdt en ons sterk en zwak maakt
Is de eeuwige snaai en leeft voorbij de hemel
De tranen zijn van zijn druipende vleugel, het maanlicht van zijn ogen.”
Ik ging iets verder en luisterde naar de woorden van een lotus
“Die de wereld maakte en die heerst, die zou aan een steel hangen,
Want ik ben naar Zijn beeld gemaakt, en al dit woord uitgestrekt.”
Een eindje in de schaduw hief een ree zijn hoeven op
Overlopend van sterrenlicht, en hij zei: “De buffer van de hemel,
Hij is een antilope; want wat anders, bad ik, kon hij
Zo’n droevig en lief ding bedenken, zo’n mooi ding als ik?
Wie maakte het glas en maakte de verzen maakte mijn veren vrolijk,
Hij is een monsterlijke pauw, en de hele nacht zweeft hij
Zijn lome staart boven ons, verlicht met ontelbare lichtvlekken.”

De indiaan naar zijn liefde

Het eiland droomt onder de dageraad
En goede takken verlagen de stilte;
Pauwen dansen op een glad gazon,
Een papegaai zwaait aan een boom,
Woedt om zijn eigen beeld in de geëmailleerde zee.

Hier zullen we onze eenzame boot aanmeren
En dwalen al met gevlochten handen
Zachtjes fluisterend van mond tot mond,
Langs het glas, langs het zand.
Fluisterend hoe ver weg de bezorgde landen zijn.

Hoe eenzaam zijn wij stervelingen
Verborgen onder gescheiden takken
Terwijl onze liefdes groeien tot een Indiase ster.
Een meteoor van het brandende hart.
Een met de vloed die schijnt, de vleugels die glanzen en dartelen,

De harde takken, de gepolijste duif
Die kreunt en zucht voor honderd dagen:
Hoe wanneer we sterven onze schaduwen zullen dwalen,
Waar de snelle weg waakt,
Met de zool van de dampende voet door de slaperige pauze van het water.

De vallende bladeren

De herfst is voorbij de brede bladeren houden van ons,
En op de muizen op de schoven van gerst;
Geel de bladeren van de lijsterbes boven ons,
En geel de natte bladeren van de wilde aardbei.

Het uur van de waarschuwing van de liefde heeft ons overvallen,
En vermoeid en heet zijn onze trieste zielen nu;
Laat ons scheiden, voordat het seizoen van passie ons vergeet,
Met een kus en een traan op uw vallende adem.

Ephemeral

“Je ogen die nooit dof waren van mij ooit
Zijn gebogen in verdriet onder hangende oogleden,
Want onze liefde is een waarschuwing.”
_ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ En dan zij:
“Hoewel onze liefde is waarschuwing, laten we stijgen
Bij de oever van het meer
Samen in dat zoete uur
Toen het arme vermoeide kind. Passie, in slaap gevallen:
Hoe ver weg lijken de sterren, en hoe ver weg
Is onze eerste omhelzing, en ah, hoe oud mijn hart!”
Nadenkend liepen ze langs de uitgeputte bladeren,
Terwijl hij langzaam zijn handen vasthield, antwoordde:
“Passie heeft vaak versleten onze dolende harten.”

De bomen waren overal om hen heen, en de gele bladeren
Vielen als fabelachtige meteoren in de schaduw, en eens
hinkte een oud en kreupel konijn over het pad:
Herfst was voorbij hem: en nu staan ze
Aan de eenzame rand van het meer:
Draaien, zag hij ze groeide de dode bladeren
Verzameld in stilte, dauw als ze ogen,
Op borst en haar.
_ _ _ _ _ _ _ _ ”Ah, niet huilen” zou hij zeggen
“Dan zijn we moe, want andere liefdes wachtten op ons;
Haat op en liefde door de uren zonder antwoord.
Voor ons ligt de eeuwigheid; onze zielen
Zijn liefde, en een blijvend afscheid.”

De waanzin van koning Goll

Ik zat op een gewatteerde otterhuid.
Mijn woorden waren laag van Ith tot Emain,
En ik schudde naar Invar Amargin
De harten van zeelieden in moeilijkheden in de wereld.
En ik verwijderde tumult en oorlog
Van meisje en jongen en mens en dier;
Het land zou met de dag rijker worden
Het gevogelte wild van de lucht agumenté
En elke oude Ollave zou zeggen,
Terwijl hij zijn vervagende hoofd boog,
“Het verdrijft de kou van het Noorden”.
Ze zullen niet kalmeren, de bladeren fladderen om me heen, de oude beukenbladeren.

Ik zat en dacht na en dronk zoete wijn.
Een herder komt uit de binnenste vallei,
Schreeuwend hebben de piraten zijn varkens afgetapt
Om de snavels van zijn mannen te vullen
Ik noemde mijn mannen flessenbrekers
En mijn auto bruyant-effronté
Uit de stromende vallei en de oevervallei;
En onder de flitsende sterren
Vallen op de piraten van de bodem.
En schitteren in de slaap:
Hun handen wonnen veel een gouden koppel.
Ze fluisterden niet, de bladeren dreven om me heen, de oude beukenbladeren.

Maar langzaam, terwijl ik huilend ronddraaide
En vertrapte in het ziedende slijk,
In mijn hoofd groeide
Een wervelend, dwalend vuur:
Ik stond op: scherpe sterren schenen boven mij,
Om mij heen schenen scherpe mensenogen:
Ik lachte hardop en haastte me
Door de rotsachtige kust en rustieke hooi;
Ik lachte omdat de vogels voorbij waren gevlogen,
En het sterrenlicht veranderde in schaduw, en de wolken vlogen hoog,
En de biezen bewogen en de wateren rolden.
Ze zullen niet fluisteren, de bladeren vliegen om me heen, de oude beukenbladeren.

Maar nu dwaal ik in het bos
Als de zomer de gouden bijen wegjaagt,
Of in de eenzaamheid van de herfst
Rijzen de luipaardkleurige bomen
Of wanneer langs de winterbladen
De aalscholvers rillen op zijn stenen
De grijze wolf kent mij; aan één oor
Leid ik de herten van het bos;
De hazen passeren mij brutaal groeiend.
Ze waren niet stil, de bladeren vliegen om mij heen, de oude beukenbladeren.

Ik ging naar een kleine stad
Dat in slaap viel in de oogstmaan
En op en neer tippelde
Verwend, op de melodie van de omstandigheden
Volgde ik, nacht en ochtend.
Het getrappel van formidabele voeten,
En zag die oude tympanische straal
Afdalen op de zetel van de ingang
En verveelde hem naar het bos met mij;
Van sommige onmenselijke ellende
Onze getrouwde stemmen trollen woest.
Ze zullen niet vallen, de bladeren fladderen om me heen, de oude beukenbladeren.

Ik zong hoe, als het werk van de dag gedaan was,
Orchil schudde zijn lange zwarte haar
Het verborg de stervende zon
En de vage geur door de lucht verspreidde
Toen mijn handen van draad naar draad gingen
Het doofde, met geluid als vallende dauw,
De wervelwind en het dwalende vuur
Maar vergroot een mondvol ulalu
Om de soort van draden worden gescheurd en opnieuw.
En ik moest door bos en heuvel zwerven
Door zomerhitte en winterkou.
Ze zullen niet vallen, de bladeren die om me heen drijven, es oude beukenbladeren.

Daal af uit de tuinen van salley

Afdalend van de tuinen van salley ontmoetten mijn liefde en ik elkaar;
Ze liep door de tuinen van salley met kleine witte voeten van de sneeuw.
Ze stelde me voor om de liefde gemakkelijk te nemen, dat de bladeren aan de boom groeiden;
Maar ik, die jong en dwaas, met haar niet eens.

In een veld bij de kust stonden mijn lief en ik
En op mijn gebogen schouder legde ze haar sneeuwwitte hand.
Ze stelde me voor om de liefde gemakkelijk, dat het gras groeide op de drempels;
Maar ik was jong en dwaas, en nu ben ik vol tranen.

Le meditazioni del vecchio pescatore

Galleggiate, eppure danzate ai miei piedi come bambini che giocano.
Eppure brilli e guardi, eppure fai le fusa e ti libri in volo;
Nel giugno più caldo di loro, le onde erano più grigie,
Quando ero un ragazzo senza mai una ferita nel cuore.

Le aringhe non sono più nelle maree come un tempo;
Mia tristezza, perché molti scricchiolii ha fatto la nassa nel carro che portava il pescato a Sligo.
che portava il pescato alla città di Sligo per venderlo.
Quando ero un ragazzo senza mai una ferita nel cuore.

E ah, fanciulla orgogliosa, non sei così bella quando il suo remo
si sente sull’acqua, come lo sono i fieri e i marginali,
che ritmano la vigilia con le reti sulla sponda del tedoforo,
quando ero un ragazzo senza mai una ferita nel cuore.

De ballade van pater O’Hart

Goede vader John O’Hart
Ging in straf dagen
Naar een shoneen die vrije velden had
En zijn eigen snip en forel

In vertrouwen zou hij John’s grond nemen.
Sleveens waren zijn hele ras;
En hij gaf ze als bruidsschat aan zijn dochters,
En hun plaats uithuwelijken.

Maar Vader John ging naar boven.
En Vader John kwam naar beneden.
En hij droeg kleine gaten in zijn schoenen,
En hij droeg grote gaten in zijn jurk.

Iedereen hield van hem, alleen de glimmerds,
Die de duivels bij de haren hadden,
Vrouwen, en katten, en kinderen,
Tot de vogels in het wit van de hemel.

De vogels, want hij opent hun kooien
Als hij op en neer ging;
En hij zou met een glimlach zeggen, “Heeft hij nu vrede”;
En hij zou zijn weg gaan met een frons.

Maar als iemand stierf
Kwamen de gretigen hoorder dan roeken,
Hij vroeg hen te stoppen met jammeren;
Want hij was een man van het boek.

En dit waren de werken van John,
Toen, huilend score voor score,
De mensen kwamen in Coloony;
Want hij stierf toen hij vierennegentig was.

Er was geen menselijk gekreun;
De vogels van Knocknarea
Kermden op die dag.

Jonge vogels en oude vogels
Kwamen vliegen, hard en verdrietig;
Jammeren in Tiraragh,
Jammeren vanuit Ballinafad;

Jammeren van Inishmurray,
Noch bleef om te bijten of te eten
Dit pad was verdorven
Die oude gebruiken opgraven.

De ballade van Moll Magee

Kom om me heen, klein kind;
Daar zijn geen vliegende stenen van mij
Want ik fluister ook ik ga;
Maar heb medelijden met Moll Magee

Mijn man was een arme visser
Met kustlijnen in zeg;
Mijn werk was gezouten haring
De hele lange dag.

En een tijd uit de zoutschuur
Kon ik mijn voeten nauwelijks slepen.
Op het gezegende maanlicht,
Langs de voetgangersstraat.

Ik was nog steeds zwak,
En mijn baby was net geboren;
Een buurvrouw zorgt overdag voor haar,
Ik zorg voor haar door de moeder.

Ik lig op mijn baby;
Ja, kleine lieve kinderen,
Ik keek naar mijn koude baby
Toen de maan ijzig helder werd.

Een zwakke vrouw heel sterk in slaap gebracht!
Mijn man werd rood en bleek,
En gaf me geld, en vroeg me te vertrekken
Naar mijn juiste plaats, Kinsale.

De ballade van de vossenjager

Zet me neer op een gestoffeerde stoel;
Draag me, ja vier,
Met kussens hier en kussens daar,
Zie de wereld nog eens.

‘Stabiliseer en laat verdwijnen;
Breng wat er is brengen
Drijf mijn Lollard rechts en links
Of mooi in een ring.

‘Zet de stoel op het gras
Breng Roby en zijn honden,
Waarmee ik tevreden kan zijn
Van deze aardse grenzen.’

Haar hangende ooglid, haar hoofd zakt,
Zijn oude ogen konden met dromen;
De zon op alle dingen groeien
Valt in slapende beekjes.

Bruine Lollard vertrapt het gazon,
En naar de stoel te gaan,
En nu zijn de dromen van de oude man verdwenen,
Hij strijkt de lange bruine neus glad.

En nu beweegt menig aangename tong
Op zijn magere handen,
Om de oude honden te leiden en een jonge
De jager staat naast hem

‘Jager Roby, blaas op de hoorn
Laat de kragen antwoorden.
De jager breekt los in de ochtend
Een plezier van zwervende schreeuw.

Er is vuur in de ogen van de oude man,
Zijn vingers bewegen en zwaaien,
En wanneer de dwalende muziek verdwijnt
Luisteren ze als hij vaag zegt,

“Jager Roby, blaas op de hoorn
Laat de kragen antwoorden.
Ik kan niet op mijn hoorn blazen,
Ik kan alleen maar huilen en zuchten.

Dienaren rond haar plaats kussens
Zijn met nieuw verdriet gescheurd;
De honden kijken naar zijn gezicht,
Hounds oud en jong.

Een blinde hond scheidt alleen
Op het zonovergoten gras;
Hij houdt gemeenschappelijk diep met zijn hart:
Momenten gaan voorbij en voorbij;

De blinde hond met een treurig geraas
Heft langzaam zijn winterse kop op;
De bedienden het lichaam in kreunen;
Honden voor de dood.

Lijst met vertalingen van gedichten
(Français, English, Español, Italiano, Deutsch, Nederlands, Svenska)