Aan Lionel Johnson
Aan de roos op het hout van de tijd
Rode roos, trotse roos, droevige roos van al mijn dagen!
Kom dicht bij me, terwijl ik de oude weg zing:
Cuchulain worstelt met de bittere vloed;
De druïde, grijs, met hout gevoed, met kalme ogen,
Die dromen om zich heen wierpen, en onberekenbare ruïnes;
En je eigen droefheid, waar sterren, toegenomen oud
In zilveren sandalen dansend op de zee,
Zingen in hun melodie hoog en alleen.
Kom dichtbij me, niet langer verblind door het lot van de mens,
Ik vind onder de takken van liefde en haat,
In alle arme dwaze dingen die een dag leven,
De eeuwige en mooie zwerver op zijn pad.
Kom dicht, kom dicht, kom dicht – Ah, laat me weer
Een beetje ruimte voor de adem van de roos om te vullen!
Hoe minder ik luister naar gewone dingen die hunkeren;
De zwakke worm verbergt zich in deze kleine grot,
De veldmuis die me passeert in het gras,
En Louis en sterfelijke hoop die zwoegen en voorbijgaan;
Maar zoek alleen om te luisteren naar de vreemde dingen gezegd
Door God tot het hart dat schijnt van hen die al lang dood zijn,
Kom dicht bij mij, ik wil, voordat mijn tijd om te passeren,
Lied van het oude Eire en oude gebruiken;
Rode roos, trotse roos, droevige roos van al mijn dagen.
Fergus en de druïde
Fergus: Die hele dag volgde ik in de stenen,
En, je veranderde en stroomde van vorm naar vorm,
Eerst een raaf met oude vleugels
Nauwelijks een veer bleef hangen, toen leek je
Een wezel die van steen naar steen ging,
En nu bewoon je eindelijk een menselijke vorm,
Een dunne grijze man, half verloren in de nacht van de samenkomst.
Druïde: Wat zou u doen, koning van de majestueuze koningen van de rode tak?
Fergus: Dat is wat ik zou zeggen, de wijste van alle levende zielen:
Een subtiele jonge Conchubar zat naast me
Toen ik recht sprak, en zijn woorden waren wijs,
En wat voor mij een eindeloze last was,
Leek voor hem gemakkelijk, dus zette ik de kroon
Op zijn hoofd om mijn verdriet te verdrijven.
Druïde: Wat zou u doen, koning van de majestueuze koningen van de rode tak?
Fergus: Een koning en trots! en die is mijn wanhoop.
Ik feest met mijn buren op de heuvel.
En, ik loop in het bos, en rijd met mijn wagenwielen
In de witte rand van het ruisen;
En nog steeds voel ik de kroon op mijn hoofd.