Aan Francis Jourdain
Dromen
Een klein kind
Rond de knikkers.
Een doffe stem
Van een hoge omgeving…
De ogen als zwaar
Van degenen die van je houden
Reflecteren en passeren
Tussen de bomen…
Bij het grote orgel
Van welk station
Maak de golf groot
Door oude vertrekken…
In een oude droom
Naar de verre landen
Van dappere dingen
Zij breken wijzen.
Arbors
Sappen van gebrandschilderd glas flitsen de stilte
Op de prieeltjes naar groene ogen waar Marie glimlacht…
Onder de groene boog door…
Een arm van schommel prikkelt de stilte
Met een uiteinde van gewaad die kijken en die zingen!
Degenen die het is gesproken veroorzaken door oude zondagen
Ter ere van het verleden.
De gloed van zijn handen weerspiegelen de stilte
Die streep
Op de wortel, aan de buitenkant, fietsers die maken
Een geluid de libelle – die punt et die vouw…
Onder de groene boog die bleek wordt, glimlacht ze…
Mijn hart bonst op de deur
In de duisternis…
Ik hou heel verschrikkelijk van het gezegde…
Het passeert in mijn glas,
Zoals de heldere vleugels,
Zijn gebaren, zijn glimlach…
Orgaan aan het raam
Degene die in staat was om je hart te borduren, aan het raam
Lange tijd, tegen zijn cœur, zul je niet meer zien…
… Een kind speelt en huilt
In de hoek warm en blond
Waar de zon beschreef
De dingen die ze bestaan…
Het orgel toont zijn klacht waar dans een hart brandt
Zoals op sproeiers van water schieten
Gericht veel eieren…
Deze wals moet de aartshertog Rodolphe behagen…
Bril was open in de schaduw hun kruising…
Een remmend gebaar licht op
De knobbel aan ogen sluit,
Een roodheid komt tevoorschijn bij het lopen van de nacht…
Op die Sable d’Olonne of in die Dieulouard
Vond ik het vergeten van haar bleke gezicht…
Op het land
Een naam: Cromac, maakt ons aan het praten
Bij een donkere golf… Oh heengaan van liefde,
Wees minder bedroefd om tranen
Voor andere namen, voor andere dagen
Of je was als een blinde,
Die kijken naar rode schaduw
En spelen met zijn handen gekrast
Op de oude bank van zijn kindertijd…
Als een blinde, als hij nadenkt
En moppert, en dat zijn hart gromt
Tegen de schoonheid van lauw lichaam
Die het gadeslaat, al van tranen…
Cromac. Het huis onder de takken,
Waar het raam met de bloeiende ogen
Zijn lange witte handen beweegt,
Zachtjes, zonder geluid, op zijn hart…
Binnen
Doeken, droge dingen tijdens zonnestralen…
Het oude geweer staart
Naar de muur duidelijk…
Dromen naar grijstinten. Alles is als verleden tijd. Luister…
De hoge schoorsteen
Laat zijn oude klacht en zijn geur uitwissen
En de ruggengraat van de oude zwarte vogel…
Het heeft nog steeds aan de voorkant zijn beelden van wrede ziel
En zijn vazen van loterij aan de eerste naam van goud…
En de klik kluizenaar in de schaduw et de doos
Hogweed zijn hart met een duistere zachtheid…
Gelijk aan de ronde gezichten van toeschouwers
De borden buigen voorover op balkons van oude dressoirs
Waar de lijnen van fruit dat ketting maakt, bloeien
In hun steegje van schaduwkleur van aubergine….
Ik open een lade waar ik lege noten zie,
En de schaduw van mijn handen die over de dingen glijden…
En er zijn kleuren levend, koel…
En er zijn geuren van zekere intimiteiten…
Dit ruikt de doos, en de peper van oude vertrekken,
En het boek van de klas, en de kapel verdwenen…
Een dicht raam duwt wespen
Naar het blauwe dakraam…
Een grote kat passeerde zachtjes zoals het fluistert,
En je tilt een blik op waar de wijze ennui kijkt
Door de zon in de staart tot goudgroene lens…
Zou kalm zijn. Alles is er als de verleden tijd. Luister…
In vakantie
De mooie ronde tak van de weg
Leiden naar de kerk van het dorp,
Waar Camélia aan de handen trekt
Oudheid en kou van het harmonium
Voor de mis van morgen…
Je hoort het zingen
Van hier, waar ik was,
Zoals ik zal vertrekken uit het kastanjebos
Door de weg bedekt waar argynnes plannen
Die het lawaai van de windmolen achtervolgen…
Het maakte zo goed, deze hagelzang,
Als een plezier overlappend naar oud,
Die langzaam aankwam,
Snijd de dunne kreten van vogels,
In de parfums en in de geluiden,
Tot aan de groene hallow vele afschuwelijke insecten die steken
Waar ik mijn stad vergat, waar ik mijn nachten vergat
Meneer de Beaufort die een dromer is
Net als ik, denk ik,
Luister ook naar hem, bij zijn raam,
Hij, morgen, zondag, zal hij op de hoorn spelen
Tot de middag…
Romance
We wisten zeker dat we van je hielden,
Marie… Je weet het,
is het niet? Weet je het nog?
Een avond
(We vertrokken op de avond
Arthème en ik), we gingen zonder lawaai zie je
Op de apsis van de zomerhemel, zoals naar de kerk…
Er was licht en je las…
We hielden de dessins
Met drie potloden, en de vogels met blauwe inkt
Die jij maakte…
Marie, je zong zo goed!
Het was in de tijd
Waar je gelukkig was op de zusterschool,
Waar de Parade allemaal bleke bloemen
Zong in de woestijn van de zondag…,
Bevend
Ik was met jou in het wit…
Het orgel sprak bij schaduw in de kerk…
Op glans tijdens de dag blauw…
Door de wonden fu glas in lood, de roep van de klap
Waar smelt een grote onyx hommel! joeg het vuur
Van kaarsen, naar je grijs waren
Bij het licht en de wijze katten…
Als het bleke uur voorbijgaat
Een dag, in de schemering, gaat voorbij, voor de regen,
Langs de muren van een park waar dromen de mooie bomen…
Het volgt hen lange tijd, de tijd verstrijkt
Die de handen van de nacht sluipen op oude muren…
Maar wat ben je lastig als het bleke uur voorbij gaat
Wie krullen naar zwarte handen van roosters?
Deze middag, de rust na de regen heeft iets
Wat doet denken aan de ballingschap van de nacht?
Het hoort veel geluiden
Van bladeren overal
Als een vuur dat.
Flitsende takken. De stilte
Liefde
Et het passeert van geuren als doordringen
Dat het vergat dat er anderen waren
En zij maakten de geur hetzelfde als het leven…
Meer na, beetje van de gouden Zon
Een blad, et twee, et dan alles!
Dan, de nieuwe vogel die het eerst durft
Na de regen
Zing!
En als een doordringende bloem komt uit de lamp draai uit
Verschijnt in mijn hart het geschenk van een oude droom…
Een loerende straal weer op de rand van de muur,
Glij naar kalme hand et wij leiden naar de schaduw…
Is het de regen? Is het de regen?
In de verte, van geen oud en zwart
Weggaan
Langs de muren van het park of de oude bomen dromen…
Zondagen
Op velden als de zee, de geur schor van kruiden,
Een belwind op de bloemen voor de regen,
Van heldere stemmen van kinderen in het park van regenblauw
Een sombere zon open voor ellende, alles daar
Vogue op de loomheid van deze middag….
Het uur van het zingen. Het moet zoet zijn. Zij die mij liefhebben zijn daar…
Ik hoor de woorden van kinderen, kalm als de middag.
De tafel gezet eenvoudig en gelukkig met de dingen
Zuiver als een stilte van kaarsen hier…
De hemel geeft zijn droevige koorts als een weldaad…
Een grote dag van dorp betovert de ramen…
Mensen houden de lamp het is festival en van bloemen…
Op ver een orgel joue zijn honing snik…
Oh, ik wil voor jou zeggen…
Dageraad
Dat de dageraad nieuwe wind neemt
En die speelt op vier hoeken
Met nostalgie in de steden
Op kruispunten versierde spiegels
Die de oude bezienswaardigheden aantrekken
Subtiel op de bodem van de verre graven….
Die ratten die zonder geluid rijden
Van boom tot boom, uit hun roosters
Bij de beek die de tijd vervaagde
Door jouw grote schaduw.
Wanneer de dingen naar je kijken
Dezelfde snel die naar hen kijken…
Die zelf geopend door verschrikkelijk slecht
De halsaderen van slagers
Waar het bloed druipt dat ligt
En die de hemel stijgt tot gedempte slagen
Waar een opmerker aanlegt en rookt
Van een schaduw van de neus tegen de zon…
Waar de mechanist de oven sluit
Waar de oude as brouwt
En waar een vrouw waakt
Naar ogen de vader et van knecht
Op een deur waar de wind zwelt
Blazen hun roken die zingen
En vers het zwart van trage handen.
Waar de dageraad de ruige wind verwart
In de boom waar de maan kamt
Et die zij droomt het strand
Dekking aan een orybe beneden
Waar van vreemdelingen insecten beven
Gevoelig als de schubben
Op een oude wolk die slaapt.
Het waait — waarvoor je jezelf zingt
Een laag lied, misplaatst
Waar het vragen is aan vrouwen,
Van blues keert terug naar het platteland,
Van belofte en van gedichten,
— En waar je hart van gaat huilen
Van het huilen van oude tranen.